15% van boeren heeft negatief familiaal arbeidsinkomen

Gemiddeld verdiende de boer vorig jaar 20.531 euro en de sociale bijdragen en belastingen moeten daar nog af. Dat is slechts 46 procent van wat loon- en weddetrekkenden gemiddeld verdienen. Maar achter dat gemiddelde gaan grote verschillen schuil, want vijftien procent van de landbouwgezinnen had in de jaren 2011-2013 een negatief familiaal inkomen. “Dat betekent dat zij hun spaargeld opsouperen”, schrijft journaliste Inge Ghijs in De Standaard op basis van cijfers van het Departement Landbouw en Visserij en van Boerenbond.
13 maart 2015  – Laatst bijgewerkt om 14 september 2020 14:29
Lees meer over:

Gemiddeld verdiende de boer vorig jaar 20.531 euro en de sociale bijdragen en belastingen moeten daar nog af. Dat is slechts 46 procent van wat loon- en weddetrekkenden gemiddeld verdienen. Maar achter dat gemiddelde gaan grote verschillen schuil, want vijftien procent van de landbouwgezinnen had in de jaren 2011-2013 een negatief familiaal inkomen. “Dat betekent dat zij hun spaargeld opsouperen”, schrijft journaliste Inge Ghijs in De Standaard op basis van cijfers van het Departement Landbouw en Visserij en van Boerenbond.

Uit die cijfers blijkt eveneens dat nog eens een kwart van de landbouwbedrijven een gemiddeld familiaal arbeidsinkomen heeft van minder dan 25.000 euro. “Als een boer 50 uur per week werkt – en de meeste boeren zeggen dat ze veel meer uren werken -, 50 weken per jaar, man en vrouw, dan betekent dat een uurloon van vijf euro. En in werkelijkheid ligt het dus meestal nog lager”, becijferde de journaliste. Daar staat tegenover dat ongeveer 15 procent van de boeren echt een hoog inkomen heeft, van 100.000 euro of meer.

“Het inkomen van een boer heeft altijd al geschommeld omdat hij per definitie afhankelijk is van het weer. Maar er is meer aan de hand”, schrijft Ghijs. Ze vraagt zich af of we gewoon niet te weinig betalen voor voedsel. “De prijs voor landbouwproducten verandert amper, terwijl we wel een behoorlijke inflatie hebben gekend”, zegt Stef Aerts, opleidingshoofd Agro- en Biotechnologie aan de hogeschool Odisee in Sint-Niklaas. “Ik kreeg vorig jaar minder voor mijn prei en spinazie dan 20 jaar geleden”, vertelt een groenteboer in de krant. “Maar de prijs van meststoffen verdrievoudigde, die van gewasbeschermingsmiddelen steeg met een kwart en de prijs van grond ging met een factor van vier omhoog.”

Dat blijkt ook uit cijfers van Boerenbond. De landbouworganisatie houdt sinds de voedselcrisis van 2008 van een aantal basisproducten bij hoeveel consumenten betalen en hoeveel de boer ervoor krijgt. Daaruit blijkt dat de prijzen wel erg fluctueren, maar dat de boer de afgelopen zes jaar niet meer kreeg voor zijn product, terwijl de kosten wel stegen. De journaliste van De Standaard nam de proef op de som en trok naar de supermarkt waar ze een aantal Belgische, voornamelijk onbewerkte basisproducten kocht. Ze betaalde zelf 39,97 euro, terwijl de boer voor diezelfde producten maar 8,5 euro krijgt, iets meer dan een vijfde.

Volgens Xavier Gellynck, professor agromarketing aan de UGent, weerspiegelt dat de machtsverhoudingen in keten. “De andere spelers in de keten zijn veel machtiger: de bedrijven die voedingsproducten verwerken, de groothandel en de verkoper. Bovendien draagt de boer het risico, maar ontvangt hij er geen risicopremie voor.” De professor wijst er ook op dat landbouwers gemiddeld vijftien jaar nodig hebben om hun investeringen terug te betalen, waar de terugverdientijd voor investeringen van de verwerkende industrie slechts twee tot vier jaar bedraagt.

Zowel Gellynck als Boerenbond beweren dat het beleid van Europa een heel bepalende factor is geweest voor hoe de landbouw er vandaag uitziet. Uit schrik voor voedselschaarste kreeg de boer de opdracht om zoveel mogelijk voedsel te produceren, van de markt en de verkoop moest hij zich niets aantrekken. Er werd een ondersteunend apparaat opgericht met ingenieurs om boeren te leren zo rendabel mogelijk te zijn. “En dat heeft de boer schitterend gedaan”, zegt Gellynck. “Maar het systeem was op de duur niet meer betaalbaar. Door de boterbergen en melkplassen schakelde Europa over op een ander systeem.”

Dat gebeurde op een “ontstellend arrogante manier”, aldus de professor. “De boer kreeg in de jaren ’90 te horen dat hij nu maar voor de markt moest gaan produceren. Maar niemand wist hoe, de boer nog het minst van al en ondersteuning kreeg hij niet.” En dus werd de boer overgeleverd aan de grillen van de wereldmarkt. De lage prijzen duwden de kleintjes uit de markt. De jongste 20 jaar is het aantal landbouwbedrijven gehalveerd en elk jaar verdwijnen er nog eens vier procent. De overblijvers zochten hun heil in schaalvergroting. De bedrijfsomvang is verdubbeld, in de tuinbouw zelfs verdrievoudigd.

De productiviteit ging de hoogte in: per hectare produceren we meer graan, groenten en fruit dan wie ook. “Maar grootte zegt niets over prestaties”, zegt Stef Aerts. “De 25 procent best presterende bedrijven en de 25 procent slechtst presterende bedrijven verschillen nauwelijks van grootte. Grootte heeft dus weinig te maken met het inkomen van de boer.” Specialisatie heeft trouwens ook een keerzijde, want het maakt de bedrijven een pak kwetsbaarder. Volgens Aerts is de schaalvergroting ook een eindig verhaal. “Bij een bepaalde schaalgrootte krijg je negatieve effecten. Je moet externe en dus dure arbeid aantrekken en als je te groot wordt, ben je niet langer een boer maar moet je een manager zijn. En dat is niet aan iedereen gegeven.”

Moeten we dan nog wel in eigen land ons voedsel blijven produceren? Waarom voeren we niet gewoon al ons voedsel in? “Dat is het domste wat we kunnen doen”, reageert Aerts. “Het is naïef om te denken dat de hele wereld de komende 150 jaar lief zal zijn voor elkaar. Als je volledig afhankelijk wordt van andere landen, dan kunnen zij hun eisen stellen.” Ook Europarlementslid Bart Staes (Groen) is niet gewonnen voor het idee om al ons voedsel in te voeren. “Vijftien jaar hebben we in Europa politieke strijd gevoerd voor voedselveiligheid, het pesticidengebruik gereguleerd, het dierenwelzijn verhoogd en voedselagentschappen opgericht om de hygiëne te controleren. Gaan we dat allemaal overboord gooien?”

Volgens Gellynck heeft landbouw behoefte aan andere bedrijfsmodellen. “De boer moet zich afvragen hoe hij winst moet maken. Wie zijn mijn klanten, wat willen ze, en hoe ga ik mij met mijn product onderscheiden? Je moet je organiseren op maat van de afnemer. En dat zal in sommige gevallen, als je echt kiest om te produceren tegen de laagste prijs, betekenen dat je voor echte grootschalige landbouw moet gaan, weg van het familiale. En voor anderen zal dat betekenen dat je voor het exclusieve product gaat, waar je dan ook meer voor kunt vragen.”

Bron: De Standaard

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek