Afrikaanse boer toch geen vogel voor de kat?

2 januari 2009  – Laatste update 4 april 2020 15:52
Fair trade is nobel, maar het gros van de arme boeren in de Derde Wereld produceert niet voor de export. Belangrijk is dat ze meer kansen krijgen op hun lokale markt nu de mondiale prijsstijging van landbouwproducten dumpingpraktijken bemoeilijkt. Of is dat wishful thinking? "Bij diverse regeringsleiders in Afrika neemt de interesse in de eigen landbouw alvast toe", zegt Els Bedert van Dierenartsen zonder Grenzen.

In 2015 moet de honger in de wereld gehalveerd zijn, zo luidt één van de Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties. Er is werk aan de winkel, want momenteel zijn er nog voedseltekorten in 28 landen, waarvan er zich twintig in Afrika bevinden. Landen als Eritrea, Ethiopië en Guinea kampen met hoge voedselprijzen, in Lesotho en Swaziland eist aids een immense tol aan jonge mensenlevens en in Zimbabwe lijkt Mugabe helemaal het noorden kwijt na de onteigening van blanke boeren. In zeven Afrikaanse landen trotseren boeren en ontwikkelingshelpers etnische conflicten en andersoortig geweld, terwijl andere landen opgezadeld zitten met vluchtelingen of bezig zijn aan een langdurig herstelproces na een burgeroorlog. En dan zijn er ook nog de gevolgen van de klimaatverandering, waardoor niet alleen langere droogteperiodes op het menu staan: enkele weken geleden vernietigden overstromingen nog grote delen van de oogst in Soedan.

“Je moet altijd optimistisch blijven”, zucht Els Bedert. Ze weet waarover ze praat, want in 1994 was ze de eerste coöperant van Dierenartsen zonder Grenzen die op het vliegtuig werd gezet, richting Soedan. Dat was exact tien jaar nadat in Frankrijk de eerste afdeling van de Vétérinaires sans Frontières de deuren had geopend. De Franse dierenartsen wilden niet achterblijven bij het initiatief van hun collega’s uit de humane geneeskunde. Die oogstten in de eerste helft van de jaren tachtig veel lof toen ze met hun Artsen zonder Grenzen het noodlijdende Ethiopië ter hulp snelden. In eigen land stonden de faculteiten diergeneeskunde van de universiteiten in Luik en Gent aan de wieg van de Belgische poot van Dierenartsen zonder Grenzen. Intussen telt de organisatie afdelingen in negen Europese landen die samen een werkterrein bestrijken van meer dan vijftig ontwikkelingslanden.

Ook de Belgische afdeling van Dierenartsen zonder Grenzen heeft een fameus groeiproces doorgemaakt. Het begon allemaal met een bescheiden budget van 15.000 euro om op vraag van Unicef diergeneeskundige zorgen te verstrekken in Soedan. Het kinderfonds van de Verenigde Naties had er een programma rond poliovaccinatie voor kinderen, maar kreeg aanvankelijk weinig steun van de lokale bevolking. Els Bedert: “De veeboeren wilden slechts meewerken aan de vaccinatiecampagne op voorwaarde dat er ook iets zou gedaan worden aan de gezondheid van hun veestapel. Als de kudde sterft, hebben onze kinderen toch geen toekomst, klonk hun redenering”. Vandaag is Dierenartsen zonder Grenzen nog altijd actief in Zuid-Soedan, net als in zeven andere Afrikaanse landen. Vorig jaar slorpten de activiteiten van de 110 medewerkers een budget op van 7,2 miljoen euro. “Daarmee situeren we ons net onder de échte grote ontwikkelingsorganisaties in Vlaanderen, zoals Vredeseilanden en Broederlijk Delen”.

Hulp op maat. ‘Het welzijn van kansarme bevolkingen verbeteren door de optimalisatie van de veeteelt’, luidt de missieverklaring van Dierenartsen zonder Grenzen. In veel Afrikaanse streken bezet de veestapel een centrale plaats in de lokale leefgemeenschap. Het vlees, de melk en de eieren van de dieren zijn kwalitatief hoogstaande maar toch vrij goedkope eiwitbronnen voor veel boerenfamilies. Bovendien zorgt het vee ook voor trekkracht, de nodige mest en de ontwikkeling van een verwerkende nijverheid. “De dieren hebben ook een belangrijke sociale functie”, voegt Bedert eraan toe. “Een dier kan een bijdrage leveren aan feestelijkheden, het bijleggen van een geschil tussen twee personen, bijstand aan arme gezinnen, enzovoort. De veehouderij is ook belangrijke motor van de economie op plaatsen waar veeboeren uit verstedelijkte gebieden voedergewassen aankopen op het achtergestelde platteland, waar voor de rest weinig deviezen in omloop zijn”.

Meestal is dierengezondheid voor Dierenartsen zonder Grenzen het aanknopingspunt om een project op te starten, maar ook aspecten zoals diervoeder, huisvesting, productierendement en zelfs commercialisering kunnen deel uitmaken van een actieprogramma in een bepaalde regio. De opdrachtgever kan een andere ngo zijn, maar ook de plaatselijke overheid doet wel eens beroep op de expertise van Dierenartsen zonder Grenzen. De belangrijkste donoren zijn de Belgische overheid, de Europese Commissie, de FAO en zowaar USAID, de Amerikaanse regeringsorganisatie voor ontwikkelingshulp. Wat niet betekent dat de projecten ver boven de hoofden van de betrokken veeboeren in elkaar gepuzzeld worden: aan iedere actie gaat een identificatiemissie vooraf, die de lokale noden en behoeften van de veehouders gedetailleerd in kaart brengt. En die zijn in de diverse regio’s uitermate verschillend: in Rwanda is de bevolkingsdruk erg hoog, terwijl de veehouders in Niger een seizoensgebonden trek organiseren en de nomaden in Kenia het hele jaar door rondzwerven met hun kuddes.

De projecten van Dierenartsen zonder Grenzen zijn dus maatwerk. Neem nu de Turkana-nomaden in Kenia, die maar weinig merken van de economische bloei in handelscentra zoals Nairobi. Het voortbestaan van hun kwetsbare nomadengemeenschappen is in grote mate afhankelijk van de veestapel. “Onder druk van de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank waren er enkele jaren geleden plots geen fondsen meer beschikbaar voor vaccinatieprogramma’s, en bij privé-dierenartsen kunnen de nomaden ook niet aankloppen. Met praktijkgerichte lessen hebben we daarom zelf dierenverzorgers opgeleid en hen vervolgens met basismedicijnen op pad gestuurd. Samen vormen ze een netwerk, dat permanent opgevolgd wordt. Om de droogte van vorig jaar het hoofd te bieden, werden waterreservoirs gebouwd en fokgeiten aangekocht bij nomaden met grotere kuddes, om deze dieren vervolgens te herverdelen onder herders die met forse veesterfte geconfronteerd werden. Dit jaar proberen we met dialogen de gemeenschappen bewuster te maken van de mogelijkheden die de veehouderij biedt als vorm van duurzame vredesopbouw”, vertelt Bedert.

Eerst ontwormen. Speurt Dierenartsen zonder Grenzen op de Belgische universiteiten naar gemotiveerde studenten diergeneeskunde? Els Bedert lacht. “We zijn vooral op zoek naar mensen die het klappen van de zweep in Afrika al kennen. Onze coördinatoren moeten de lokale problematiek perfect aanvoelen en zich in heel moeilijke werkomstandigheden uit de slag kunnen trekken. Naast landbouwingenieurs hebben we evengoed sociologen en antropologen in dienst. Vergeet ook niet dat naast het handvol coördinatoren nagenoeg al onze medewerkers lokale mensen zijn, die er geen moeite mee hebben om dagenlang met koelboxen op hun hoofd door moerassen te trekken”. Bedert benadrukt ook dat het gros van de problemen bij Afrikaanse veehouders geen diepgaande veterinaire kennis vereist. “De impact van parasieten en simpele aandoeningen zoals schurft, diarree en uierontsteking is gigantisch. De meeste veeboeren hebben geen medicijnen, ofwel de verkeerde. Soms ontbreekt bij de armste bevolkingsgroepen ook elke notie van bedrijfsmanagement: als je kippen met gaas afschermt tegen roofvogels, moet je er natuurlijk ook voor zorgen dat die dieren nog toegang hebben tot water. Als je een dierenverzorger opleidt en rondstuurt om op dergelijke kleinigheden te letten, ben je dikwijls al een hele stap vooruit”.

Els Bedert doet het verhaal van een opgedane ervaring in Burkina Faso, waar veehouders zich destijds bezondigden aan oeverloze inteelt om de vacht van de runderen de in hun ogen perfecte kleur te geven. “Arme boeren hanteren vaak onbenullige selectiecriteria zoals kleur of de manier waarop horens groeien. Meestal gaat het om cultureel verankerde gewoonten, waardoor heel wat dialoog en praktijkvoorbeelden nodig zijn om hen te doen inzien dat een rationele selectie tot hogere productiviteit leidt, en in hun situatie dus de aangewezen optie is”. Onze hoogproductieve rassen exporteren naar ontwikkelingslanden is slechts in een beperkt aantal gevallen haalbaar. Bij dergelijke dieren hoort immers ook aangepast voeder, een optimale huisvesting, enzovoort. Niettemin trok de FAO onlangs aan de alarmbel: een vijfde van de gedomesticeerde diersoorten is bedreigd. Zo zouden steeds meer Oegandese boeren zich laten verleiden om te werken met holstein-koeien in plaats van de inheemse soorten. Bij een droogte stierven onlangs alle ingevoerde topdieren, omdat ze de lange afstand naar de drenkplaatsen niet overleefden. “Bij onze projecten zijn we heel zuinig met de invoer van vee uit andere landen”, garandeert Bedert.

Er is hoop. Is het werk van Dierenartsen zonder Grenzen geen druppel op een hele plaat? Bedert: “In sommige gebieden maken we wel degelijk het verschil. In Niger hebben we dierenverzorgers opgeleid die zich rond een privé-dierenarts gevestigd hebben. 15.000 veehouders maken vandaag gebruik van dat netwerk, waardoor zo’n 100.000 mensen uit dat project een direct voordeel halen. Op de Comoren-eilanden hebben we een vereniging van dierenartsen opgericht die rondrijdt met een ambulante dierenkliniek. En we hebben voldoende data verzameld om voor Soedan een internationale erkenning te bekomen dat het land vrij is van runderpest. In zo’n uitgestrekt en rumoerig land is dat een fameuze prestatie, die ons toelaat om de komende jaren op andere veeziekten te focussen”. Volgens Bedert zorgen de projecten er bovendien voor dat veehouders veel bewuster omgaan met de gezondheid van hun veestapel. Ze beseffen ook veel beter het belang van een degelijke opleiding. “En dat leidt dan weer tot minder fatalisme”.

Bij Dierenartsen zonder Grenzen leeft zelfs het gevoel dat ook de Afrikaanse overheden de agrarische sector weer leren appreciëren. “Niger heeft een hele beleidsstrategie op poten gezet om de veehouderij opnieuw leven in te blazen, Rwanda investeert in zijn zuivelketen en ook in Mauretanië en Kenia merken we een ommekeer. De voorbije twintig jaar was de overheid er alleen maar geïnteresseerd in de landbouw op de meest vruchtbare gronden. Een eenzijdige promotie van intensieve landbouw helpt de arme boeren niet vooruit en brengt bovendien ecologische evenwichten aan het wankelen”. Wat is vandaag de grootste bedreiging voor de Afrikaanse landbouw? Els Bedert denkt diep na. Terwijl we nog eens de potentiële gevolgen van de klimaatverandering opsommen, blijkt dat vooral de burgerconflicten haar angst inboezemen. “Bij een droogte kan je nog altijd de beslissing nemen om de kudde elders te laten grazen. Maar als de kogels rond je oren fluiten…”

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek