"Ggo-debat heeft nood aan eerlijke argumenten"

Nu het debat over ggo’s in alle hevigheid weer oplaait na een aantal beslissingen op Europees niveau, roepen de partners achter het project 'Bintje+' op om het debat in alle eerlijkheid te voeren. “De argumenten die door tegenstanders van ggo’s worden gebruikt, zijn niet altijd eerlijk en evenmin volledig”, zegt Romain Cools van Belgapom. “Ook biologische rassen zijn het resultaat van intensief en duur veredelingsonderzoek en daarbij wordt gebruikgemaakt van biotechnologische inzichten”, beweert Geert Haesaert, professor aan de UGent.
4 november 2015  – Laatste update 4 april 2020 15:24
Lees meer over:

Nu het debat over ggo’s in alle hevigheid weer oplaait na een aantal beslissingen op Europees niveau, roepen de partners achter het project 'Bintje+' op om het debat in alle eerlijkheid te voeren. “De argumenten die door tegenstanders van ggo’s worden gebruikt, zijn niet altijd eerlijk en evenmin volledig”, zegt Romain Cools van Belgapom. “Ook biologische rassen zijn het resultaat van intensief en duur veredelingsonderzoek en daarbij wordt gebruikgemaakt van biotechnologische inzichten”, beweert Geert Haesaert, professor aan de UGent.

Het ontwikkelen van een Bintje dat resistent is tegen de aardappelplaag, Phytophthora infestans, dat is het doel dat de wetenschappelijke instellingen ILVO, VIB en UGent zich gesteld hebben. Ze krijgen daarbij de steun van Belgapom en Boerenbond. Om dit ‘Bintje+’ te ontwikkelen, gebruiken ze genen die van nature aanwezig zijn in wilde aardappelrassen. Die genen worden niet geïntroduceerd via de klassieke veredeling, maar via genetische wijziging. Omdat het gaat om genen die eigen zijn aan de soort (aardappelgenen dus, nvdr.), spreekt men van cisgenese. Als er genen vreemd aan de soort worden ingebracht, is er sprake van transgenese.

Het project is echter een doorn in het oog van heel wat organisaties. Het eerste proefveld met de ggo-aardappelen in Wetteren werd onder ruime mediabelangstelling vernield en ook nadien bleven de tegenstanders van ggo’s herhalen dat er te veel overheidsgeld naar ggo-onderzoek gaat, terwijl er voor de biosector te weinig onderzoek gebeurt en dat de meerderheid van de bevolking geen ggo’s wil en het dus ondemocratisch is om aan die vraag geen gehoor te geven. De initiatiefnemers van het Bintje+-project vinden die argumenten echter onvolledig en vragen dat er een open en eerlijk debat wordt gevoerd over de zin of de onzin van de techniek.

“Er wordt nogal eens beweerd dat biologische aardappelrassen de enige zijn die resistent zijn tegen de plaag, maar dat moet ik met klem tegenspreken”, zegt professor Haesaert. “Deze uitspraak doet tekort aan de talrijke rassen met verhoogde resistentie- en tolerantieniveaus die de laatste decennia voor de gangbare landbouw zijn ontwikkeld door pootgoedbedrijven.” Maar volgens Haesaert is het begrip resistentie relatief voor een genetisch divers organisme als Phytophthora infestans.

“Zeker rasresistenties gebaseerd op één gen worden snel doorbroken wanneer het ras over een vrij groot areaal wordt verbouwd. Het inbrengen van meerdere resistentiegenen in een ras is een betere optie, maar dat vraagt veel tijd via klassieke veredeling. Iedere basiskruising voor het inbrengen van een resistentiegen vraagt minstens vier terugkruisingsgeneraties om opnieuw een eetbare aardappel te krijgen. Het is in deze context dat ons consortium wil nagaan of via gentechnologie op een snelle manier meerdere resistentiegenen tegelijkertijd kunnen worden ingebracht”, luidt het.

Stellen dat de bioboeren ook mooie resultaten behalen met hun aardappelrassen “zonder dat er een team van doctoraatstudenten, grote budgetten en wetenschappelijke input voor nodig is”, gaat in de ogen van de professor voorbij aan het feit dat ook deze aardappelrassen het resultaat zijn van “noeste veredelingsarbeid die vaak 10 tot 20 jaar duurt”. “Dit veredelingswerk is gesteund op wetenschappelijke inzichten die de laatste decennia zijn ontwikkeld. Daarenboven zijn veredelaars academisch opgeleide personen die gebruik maken van alle mogelijke innovatieve, (bio)technologische screenings- en observatietechnieken”, aldus Haesaert.

Hij wijst er op dat dus ook de biologische landbouw gebruikmaakt van biotechnologische inzichten. “Net zoals de consortiumleden ook actief betrokken zijn bij andere projecten waarbij teelttechniek, het gebruik van biofungiciden, inoculumbeheersing, ziekteopvolging, enz. centraal staan. We zijn heus geen aan de hand van de multinationals meelopende wetenschappers”, stelt de professor.

In vergelijking met gewone veredeling heeft de gentechniek volgens hem wel als grote voordeel dat het sneller en efficiënter gebeurt, dat er een meervoudige resistentie kan ingebouwd worden en dat de commercieel bruikbare eigenschappen van het Bintje behouden blijven. “Het consortium heeft voor zijn onderzoek in eerste instantie gekozen voor het Bintje als ras, mede op vraag van de aardappelverwerkende industrie, die partner is in dit project”, legt Haesaert uit. Op de suggestie om te werken met rassen die voor de biologische teelt beschikbaar zijn, reageert Belgapom : “De keuze van een ras voor de versmarkt of verwerking is gebaseerd op een evaluatie van diverse parameters: economische, landbouwtechnische, maar ook culinaire (smaak, bakkleur, kooktype, enz.)”, vertelt Cools.

Daarbij wordt ook gekozen voor een zekere risicospreiding door in te zetten op meerdere rassen, aldus de beroepsvereniging van de Belgische aardappelverwerkende industrie. “Niet elke variëteit reageert op dezelfde wijze op de jaarlijks verschillende groeiomstandigheden. Het beperkt aantal rassen dat aanvaardbaar is voor de bioteelt maakt onze Belgische aardappelsector zeker niet competitief tegenover andere aardappellanden. En dit economisch luik mag niet uit het oog verloren worden”, motiveert Cools. "De techniek van cisgenese kan het aanbod van geschikte rassen nog groter maken, wat biodiversiteit enkel ten goede kan komen.

Het consortium benadrukt dat het met het onderzoek niet wil inspelen op de wensen van grote multinationals. “We willen juist kleinere bedrijven de kans geven om met een resistent aardappelras op de markt te komen in een wereld die vandaag gedomineerd wordt door zeer grote bedrijven”, zegt de UGent-professor. Romain Cools van Belgapom ziet zelfs een nieuw ras waar boeren eigenaar van zijn als het ideale scenario. “Maar om dit mogelijk te maken, is het wel noodzakelijk de soms irrationale angsten of dogmatische stellingnames te verlaten en te focussen op welke resistenties het meest duurzaam zijn”, klinkt het.

Bovendien vragen ze dat niet alle ggo’s over dezelfde kam worden gescheerd. Ze willen dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen cisgenese en transgenese. “Het consortium maakt voor de ontwikkeling van het Bintje+ enkel gebruik van natuurlijke genen die ook in de klassieke veredelingsprocessen worden aangewend, cisgenese dus. Genen uit een andere aardappelvariant worden dus ingebracht in het Bintje”, klinkt het. “Buiten de techniek die daarvoor gebruikt wordt, is dat exact hetzelfde als klassieke veredeling. Een fundamenteel debat over het feit of gewassen ontstaan uit cisgenese als ggo-gewas moeten gelabeld worden, lijkt ons wenselijk”, stelt Cools.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek