Hoe (in)efficiënt is dierlijke productie nu werkelijk?

Over de (in)efficiëntie van dierlijke productie doen voor- en tegenstanders van veehouderij uitspraken zonder dat daar veel studiewerk aan vooraf is gegaan. Als je weet hoe complex het is om een efficiëntieratio te berekenen, kan je hen dat nauwelijks kwalijk nemen. Wijlen professor Aren van Es (Wageningen Universiteit) waagde zich daar in 1975 aan. Hij berekende hoeveel energie en eiwit een mens uit melk en vlees haalt en vergeleek dat met de directe consumptie van het diervoeder. Voor zijn doctoraatsonderzoek deed Ruben Boonen (KU Leuven) die oefening over. Boonen hield rekening met de intussen verbeterde voederconversies maar constateert dat het al dan niet als eetbaar beschouwen van een voedergrondstof een grotere invloed heeft op de resultaten. Zo scoort met gras en maïs gevoederd melkvee, mede dankzij zijn lange levensduur, erg hoog. Voor varkens die een verteringsproces hebben dat erg op dat van de mens lijkt, is het tegendeel waar.
3 december 2015  – Laatste update 14 september 2020 14:33

Over de (in)efficiëntie van dierlijke productie doen voor- en tegenstanders van veehouderij uitspraken zonder dat daar veel studiewerk aan vooraf is gegaan. Als je weet hoe complex het is om een efficiëntieratio te berekenen, kan je hen dat nauwelijks kwalijk nemen. Wijlen professor Aren van Es (Wageningen Universiteit) waagde zich daar in 1975 aan. Hij berekende hoeveel energie en eiwit een mens uit melk en vlees haalt en vergeleek dat met de directe consumptie van het diervoeder. Voor zijn doctoraatsonderzoek deed Ruben Boonen (KU Leuven) die oefening over. Boonen hield rekening met de intussen verbeterde voederconversies maar constateert dat het al dan niet als eetbaar beschouwen van een voedergrondstof een grotere invloed heeft op de resultaten. Zo scoort met gras en maïs gevoederd melkvee, mede dankzij zijn lange levensduur, erg hoog. Voor varkens die een verteringsproces hebben dat erg op dat van de mens lijkt, is het tegendeel waar.

Dierlijke productie speelt een essentiële rol in het produceren van voedsel op basis van onbruikbaar (gras)land en bij het omzetten van ‘onbruikbare’ energie en eiwitten. Toch ligt veehouderij vaak onder vuur. De hedendaagse dierlijke productie gebruikt een grote oppervlakte, vaak in competitie met andere functies. Uit milieu- en ethische overwegingen wordt geopperd dat de mens zich beter met plantaardige landbouwproducten kan voeden. “Deze discussie is niet nieuw”, weet Ruben Boonen, die zonet zijn doctoraat ‘How to feed and not to eat the world’ verdedigde aan de faculteit Bio-ingenierswetenschappen van de KU Leuven. “Veertig jaar geleden berekende de Nederlandse professor Aren van Es reeds de efficiëntie van verschillende vormen van dierlijke productie.”

Wijlen professor van Es stelde zich volgende vraag: “Doet de mens er beter aan om zelf de grondstoffen van veevoeders te consumeren of laat hij ze best eerst langs de maag van het dier passeren zodat hij vlees of melk kan consumeren?” Naar het voorbeeld van de professor van Wageningen Universiteit berekende Ruben Boonen hoeveel energie en eiwit de mens uit een dierlijk product haalt en vergeleek dat met het benutbare energie en eiwit uit de directe consumptie van het diervoeder. Een complexe oefening, die ondoenbaar zou worden als je er rekening mee wil houden dat een deel van het landbouwareaal dat nu in gebruik is voor voederwinning ook inzetbaar is voor de teelt van aardappelen, bakgranen, groenten en fruit.

In plaats daarvan heeft Boonen zich het hoofd gebroken over de definitie van ‘eetbaar’. Het gras dat door een herkauwer wordt omgezet in melk of rundvlees is niet eetbaar, daar is iedereen het wel over eens. Maar bijvoorbeeld voor gerst ligt het antwoord veel minder voor de hand. Gerst maakt geen deel uit van Westerse diëten, hoewel het geschikt is voor menselijke consumptie. Wanneer het als ‘niet eetbaar’ beschouwd wordt, verandert rundvleesproductie met Belgisch wit-blauwe runderen van ‘inefficiënt’ in meer dan een verdubbeling van het voor de mens beschikbare eiwit. Om maar te zeggen dat de efficiëntieverbeteringen tijdens de voorbije 40 jaar – met eenzelfde hoeveelheid voeder wordt nu meer vlees, melk of eieren geproduceerd – niet opwegen tegen de aanname omtrent het al dan niet eetbaar zijn van een voedergrondstof.

Nemen we er de berekeningen van Boonen en van Es bij, dan zien we dat de energie-efficiëntie van alle diersoorten behalve melkvee op minder dan één blijft steken. Is dit nu het bewijs dat dierlijke productie inefficiënt is? Volgens de Leuvense onderzoeker is dat te kort door de bocht: “Het resultaat ligt in de lijn van de verwachtingen. Dierlijke producten staan bekend om hun hoogwaardige eiwitten en vitamines, niet om hun hoge energie-inhoud.”

Dat de herberekening van de energie-efficiëntie andere resultaten geeft dan 40 jaar geleden heeft niet alleen te maken met een verbeterde voederconversie. Bij melkvee verdubbelde de melkproductie in 40 jaar tijd zodat ook de energie-efficiëntie steeg van 240 naar 495 procent. Melk komt zo goed uit deze vergelijking omdat melkkoeien veel meer ruwvoeder dan krachtvoeder eten. “Het gras en de maïs die ze voorgeschoteld krijgen, zijn ongeschikt voor humane consumptie”, verduidelijkt Boonen. “Verder speelt ook de lange levensduur van een melkkoe een rol.”

Een efficiëntieslag (van 23 naar 29%) is er in 40 jaar tijd ook in de leghennenhouderij gemaakt. Vleesvee komt daarentegen minder goed uit de verf (van 41 naar 14%), zelfs al wordt een wit-blauw dikbilrund vergeleken met een dubbeldoel koe die 40 jaar geleden nog niet ver gevorderd was in de selectie op vleesproductie. Ook het feit dat er in de vleesveehouderij tegenwoordig meer bijproducten (b.v. bierdraf, bietenpulp) gevoederd worden, weegt niet op tegen het verlies aan efficiëntie dat zich vooral in de laatste levensfase voordoet. Wit-blauwe runderen krijgen dan veel meer dan vroeger krachtvoeder (granen). Dat verklaart ook waarom de zoogkoeien die op ruwvoeder aangewezen zijn zoveel beter scoren dan de stieren die vetgemest worden.

Varkenshouderij krijgt van Boonen (11%) een veel lagere score voor energie-efficiëntie dan van Es (40%) indertijd gaf. De doctorandus hield er rekening mee dat maar 45 tot 50 procent van het levend gewicht van een varken geconsumeerd wordt. Ook sterftecijfers werden mee verrekend terwijl niet vergeten werd dat een zeug tegenwoordig veel meer biggen werpt dan in 1975. Door selectie in de fokkerij is varkensvlees veel magerder dan 40 jaar geleden. De relevantie voor het onderzoek zit hem in de energie-inhoud van een lap varkensvlees die daardoor lager is. Boonen ging er ook vanuit dat niet 60 maar 68,5 procent van het voederrantsoen van een varken geschikt is voor humane consumptie. Het resultaat is een energie-efficiëntie van varkensvlees die vier keer lager ligt dan van Es in 1975 inschatte.

Belangrijker dan de energie-efficiëntie is volgens Ruben Boonen de eiwitefficiëntie. Zijn resultaten ogen gunstiger dan die van professor van Es en variëren van 54 procent eiwitefficiëntie voor een varken tot 100 procent voor een braadkip en 127 procent voor een leghen. Melk drinken is bijna elf maal zo efficiënt als de eiwitten uit gras en andere voedergrondstoffen zelf proberen te verteren. Alleen voor vleesvee schat Boonen de eiwitefficiëntie lager in dan van Es: 72 in plaats van 94 procent. Alle dierlijke producten scoren fors beter op eiwitefficiëntie dan op energie-efficiëntie, herinner je de energie-efficiëntie van vleesvee die blijft steken op 14 procent.

Voor bijna alle types dierlijke productie is er in de loop der jaren een toename in eiwitefficiëntie, al hangt het er sterk van af hoe ‘eetbaar’ gedefinieerd wordt. In het begin van dit artikel haalden we het voorbeeld van gerst in het vleesveerantsoen aan. Los daarvan is de voederconversie bij de verschillende diersoorten gestegen, wat deels de efficiëntiewinst verklaart. Speelt ook een grote rol: in een rantsoen is het aandeel niet eetbare bijproducten uit de voedings- en biobrandstoffenindustrie fors gestegen. Voor varkens is er geen grote toename sedert 1975, maar dat is bij melkvee wel het geval. En op pluimveebedrijven gaat het zelfs om een verdubbeling (van 25 naar 50%) door het grote aandeel sojaschroot in het rantsoen.

Is die soja dan niet de Achilleshiel van de veehouderij? Ruben Boonen: “Als je er van uitgaat dat we een sojaboon kunnen consumeren, is soja in het rantsoen inderdaad niet goed voor de efficiëntie van dierlijke productie. Maar als we soja-olie in onze pan gieten om daar dan een stukje kip in te bakken, dan is de hoeveelheid sojaschroot die overbleef na de olieproductie juist groot genoeg om de dagelijks aanbevolen hoeveelheid kip of ander vlees te produceren. In een sojaboon zit immers 18 procent olie en de rest is vooral schroot die niet voor humane consumptie geschikt is. Voor de eiwitefficiëntie van kip geldt dat het even efficiënt is om het dier op te eten als om kippenvoeder rechtstreeks te consumeren.”

Geeft dit doctoraat de landbouw nu carte blanche om zwaar in te zetten op dierlijke productie? Boonen nuanceert: “Ik probeer duidelijk te maken dat het te simpel is om de veehouderij de zwarte piet toe te spelen voor de overzeese soja-import zolang de consument zijn sojapuddings lust en soja-olie gebruikt om in te bakken. Maar evengoed lees je in mijn doctoraat de boodschap dat de overschakeling op andere diersoorten (insecten) en op aquacultuur veel grotere efficiëntiewinsten kan opleveren dan blijven sleutelen aan minimale verbeteringen in de voederconversie van kippen, varkens en runderen. Koudbloedige soorten die geen energie verliezen aan het op peil houden van hun lichaamstemperatuur zetten immers veel efficiënter voeder om.”

Misschien kunnen de bedenkingen over insectenkweek en aquacultuur in dit doctoraat knappe koppen in de veehouderij aan het denken zetten? Als er geen geld te verdienen is met varkensvlees waarom zou je dan blijven volharden in het proberen te verlagen van de kostprijs? In de wetenschap dat een varken dezelfde verteringscoëfficiënt heeft als de mens kan die sector geen grote efficiëntiewinsten boeken. Waarom zou je de expertise die voorhanden is dan niet aanwenden voor een omschakeling van stallen naar insectenkweek en aquacultuur?

Dat is volgens Boonen niet uit de lucht gegrepen: “Op de verbetering van een cassettebandje zat ook geen rek meer. Gelukkig is er iemand op het idee van de cd en de mp3 gekomen. Voor een grote sprong voorwaarts moeten we dus verder durven kijken dan de kippen, koeien en varkens die de mens al eeuwenlang domesticeert. Gelet op het grote aantal soorten insecten en vis moet het mogelijk zijn om met de meest geschikte soorten de wereldbevolking veel efficiënter van dierlijke producten te voorzien. Uiteraard komt er bij de omschakeling van bijvoorbeeld varkensvleesproductie naar insectenkweek veel meer kijken. Dat is ook een verhaal van marketing en verandering van consumentengedrag.”

Meer weten? Later deze maand publiceren we een wekelijkse duiding over het doctoraatsonderzoek 'How to feed and not to eat our world?'.

Beeld: Loonwerk Defour

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek