Inhaalbeweging van landbouw in 10 nieuwe EU-lidstaten

Precies tien jaar geleden breidde de EU uit naar Midden-Europa, Cyprus en Malta. Sindsdien is de landbouw in de tien nieuwe lidstaten er op vooruit gegaan. Dat kan vreemd klinken omdat de sector aan economisch belang verliest en het aantal landbouwbedrijven er twee keer zo snel daalt als in de oude lidstaten. Maar daar staat een vervijfvoudiging van het landbouwinkomen van de blijvers tegenover, wat een veel grotere inkomensstijging is dan in de oude lidstaten. Landbouwers in Polen, Hongarije, Tsjechië en de andere nieuwe lidstaten zijn er financieel ook meer op vooruitgegaan dan de werknemers in hun land.
7 mei 2014  – Laatste update 14 september 2020 14:25
Lees meer over:

Precies tien jaar geleden breidde de EU uit naar Midden-Europa, Cyprus en Malta. Sindsdien is de landbouw in de tien nieuwe lidstaten er op vooruit gegaan. Dat kan vreemd klinken omdat de sector aan economisch belang verliest en het aantal landbouwbedrijven er twee keer zo snel daalt als in de oude lidstaten. Maar daar staat een vervijfvoudiging van het landbouwinkomen van de blijvers tegenover, wat een veel grotere inkomensstijging is dan in de oude lidstaten. Landbouwers in Polen, Hongarije, Tsjechië en de andere nieuwe lidstaten zijn er financieel ook meer op vooruitgegaan dan de werknemers in hun land.

Tussen 2003 en 2010 is het landbouwinkomen in Polen, Hongarije, Estland, Letland, Litouwen, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Cyprus en Malta meer dan vervijfvoudigd. De jaarlijkse inkomensstijging in de landbouw met gemiddeld 21 procent is een pak meer dan de 5,7 procent op jaarbasis waarmee de rest van de beroepsbevolking erop vooruitgaat in de nieuwe lidstaten. Ter vergelijking: in de 15 oude EU-lidstaten groeide het landbouwinkomen met 3,1 procent per jaar en de lonen van werknemers met 2,2 procent.

Bij die positieve vaststellingen plaatst de Europese Commissie wel een kanttekening. Het landbouwinkomen is nog altijd lager dan het gemiddelde werknemersinkomen. Dat is zo in de nieuwe lidstaten, en geldt ook nog altijd voor de oude lidstaten. In 2003 verdiende een Poolse, Tsjechische of Hongaarse boer minder dan een vijfde van wat een werknemer ontving. Een deel van die achterstand is in snel tempo goedgemaakt. Het inkomen van een landbouwer bedraagt nu toch de helft van een werknemersloon. Ook in de 15 oude lidstaten bedraagt het landbouwinkomen maar 42 tot 57 procent van een normaal salaris. Wat dat betreft, zijn de boeren in het oosten van Europa niet slechter meer af dan hun collega’s in het westen.

De snelle structurele veranderingen van de landbouw in de nieuwe lidstaten is toe te schrijven aan de inspanningen om de sector te moderniseren. Met de centen die deze landen van Europa kregen om een plattelandsbeleid te voeren, hebben zij vooral de focus gelegd op de competitiviteit van hun land- en bosbouw, op een verbetering van de levenskwaliteit op het platteland en op de diversificatie van de rurale economie.

Door investeringssteun voor de modernisering van landbouw te combineren een vergoeding voor landbouwers die vervroegd uit de sector willen uittreden, is de transformatie van de sector bespoedigd. Van grote aantallen kleinschalige boerderijen die uitgebaat werden door oude boeren evolueerde men naar modernere en grotere bedrijven die meer marktgericht produceren en geleid worden door jongere en beter opgeleide landbouwers.

Vanuit het gemeenschappelijk landbouwbeleid ging er tussen 2005 en 2013 in totaal 68 miljard euro naar de nieuwe lidstaten. Daarvan was 32 miljard euro plattelandssteun, 31 miljard euro rechtstreekse inkomenssteun voor landbouwers en 4,5 miljard euro was bestemd voor marktmaatregelen. De injectie van Europese centen maakte één procent van het bruto binnenlands product uit van deze groep landen. Voor de 28 lidstaten samen is dat gemiddeld maar 0,5 procent. Het verschil laat zich verklaren door het grotere economische belang van landbouw in de nieuwe lidstaten.

Vooral in Cyprus, Letland en Litouwen steeg de prijs van landbouwproducten significant meer dan in de rest van Europa. In de Baltische staten (Estland, Letland, Litouwen) en in Hongarije is het vooral de consument die via de winkelprijs van voeding opdraait voor de onderliggende prijsstijging van de grondstoffen. Gemiddeld werd voedsel tussen 2003 en 2013 de helft duurder in de tien nieuwe lidstaten, terwijl de prijsstijging in de EU-27 beperkt bleef tot 30 procent. Een huishouden in Estland, Hongarije of Malta besteedt nog altijd een groter deel van zijn inkomen (<15%) aan voedsel dan een vergelijkbaar gezin in West-Europa (<11%).

Het overzicht besluit met een blik op de landbouwhandel in de tien nieuwe lidstaten. Samen exporteren zij in tien jaar tijd drie keer meer (+246%, export in waarde uitgedrukt). Zij slaagden er zelfs in om van een netto importeur te veranderen in een netto exporteur van landbouwproducten. Op de handelsbalans voor landbouwproducten was er vorig jaar een overschot van 5,1 miljard euro, waar er in 2004 nog een tekort was van 1,7 miljard euro. Ook in de landbouwhandel met de 15 oude lidstaten evolueerden zij van een tekort van twee miljard euro naar een overschot van 500 miljoen euro.

Meer info: EU-10 and the CAP, 10 years of succes

Bron: eigen verslaggeving

Beeld: European Union - Jozef Jakubco

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek