Landbouw springt zuiniger om met inputs zoals energie

In 2014 daalde het totale netto primaire energiegebruik door de Vlaamse landbouw onder de 24 petajoule, wat voor een stuk te danken is aan het warmterecord dat jaar want er moest tijdens de winter minder gestookt worden in serres. De glastuinbouw blijft de grootste energiegebruiker, maar het aandeel ervan zakt van 53 procent in 2007 naar 42 procent in 2014. Dat blijkt uit een nieuw rapport over de milieu-impact van de Vlaamse land- en tuinbouw, dat een achtergronddocument is bij het Landbouwrapport 2016. Het gaat ook dieper in op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, water en kunstmest.
11 januari 2017  – Laatste update 4 april 2020 15:32
Lees meer over:

In 2014 daalde het totale netto primaire energiegebruik door de Vlaamse landbouw onder de 24 petajoule, wat voor een stuk te danken is aan het warmterecord dat jaar want er moest tijdens de winter minder gestookt worden in serres. De glastuinbouw blijft de grootste energiegebruiker, maar het aandeel ervan zakt van 53 procent in 2007 naar 42 procent in 2014. Dat blijkt uit een nieuw rapport over de milieu-impact van de Vlaamse land- en tuinbouw, dat een achtergronddocument is bij het Landbouwrapport 2016. Het gaat ook dieper in op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, water en kunstmest.

Sinds 2005 verzamelt het Landbouwmonitoringsnetwerk, dat beheerd wordt door de studiedienst van het Departement Landbouw en Visserij, naast de klassieke bedrijfseconomische gegevens ook gegevens in verband met het gebruik van energie, gewasbescherming, water en kunstmest op de landbouwbedrijven. Het monitoringsnetwerk bestaat uit een 750-tal land- en tuinbouwbedrijven, representatief voor de Vlaamse beroepsland- en tuinbouw. Extrapolatie van de steekproefresultaten naar de referentiepopulatie van de landbouwtelling geeft een beeld van de gehele Vlaamse beroepslandbouw.

Als voorbereiding op het nieuwe Landbouwrapport dat recent verscheen, bestudeerden de onderzoekers van de landbouwadministratie hoe het gebruik van de vier bovenstaande milieu-indicatoren evolueerde tijdens de periode 2007-2014. Bij het begin van de studie wordt gewezen op de invloed die de weersomstandigheden hebben op het gebruik van energie, gewasbeschermingsmiddelen en water door de landbouw. Hoe kouder de winter, hoe harder tuinders hun serres moeten warm stoken. Veel neerslag verhoogt de ziektedruk in gewassen en doet het gebruik van fungiciden stijgen. En hoe warmer het is, hoe meer water nodig is voor het beregenen van teelten en als drinkwater voor vee.

Daarna steekt de studie van wal met de cijfers. In 2014 daalde het energieverbruik door landbouw onder 24 petajoule. Het jaar 2014 was dan ook het warmste jaar in Ukkel sinds het begin van de klimatologische metingen in 1833. Hierdoor was er in de wintermaanden minder energie nodig voor het verwarmen van de serres. Door de koudere augustusmaand moesten stallen en andere ruimten minder gekoeld worden.

Het Departement Landbouw en Visserij merkt op dat de landbouw sinds 2010 een netto producent van elektriciteit is door de vele warmtekrachtkoppelingen in de glastuinbouw en de zonnepanelen op staldaken. Aardgas is de belangrijkste energiedrager in de land- en tuinbouw. Het aandeel ervan steeg van 21 procent in 2007 naar 57 procent in 2014. Het aandeel stookolie, LPG en benzine daalde in dezelfde periode lichtjes van 39 naar 34 procent, terwijl biomassa groeide naar 14 procent.

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt in de studie geraamd op bijna drie miljoen kilo actieve stof. Fungiciden zijn de omvangrijkste toepassingsgroep (45%), gevolgd door herbiciden (34%), andere (14%) en insecticiden (7%). De meeste middelen zijn bestemd voor de aardappelteelt (30%) en fruitteelt (23%). In de tomatenteelt onder glas zijn de landbouwers erin geslaagd het gemiddelde gebruik van gewasbeschermingsmiddelen sterk terug te dringen.

De onderzoekers vertellen ook hoe dat tomatentelers gelukt is: “Door tomaten te telen op substraat zijn er minder herbiciden nodig. Insecten worden vaker op een biologische manier bestreden door het inzetten van natuurlijke vijanden. De voornaamste plagen zijn mineervlieg, luis, rups, witte vlieg en spint. Het fungicidengebruik kan naar omlaag door te kiezen voor witziekte tolerante rassen en een goede aansturing van de relatieve vochtigheid in de serre.”

Het totaal aan fungiciden heeft de grootste negatieve impact op het milieu als je kijkt naar de druk op waterorganismen. De volgende gewassen hebben veel bescherming nodig tegen schimmelziekten: aardappelen, wintertarwe, uien, appels, peren en bloembollen. Beschouw je alle fungiciden, herbiciden en insecticiden, dan spreek je in totaal over een 2.400-tal commerciële middelen. Om het totale gebruik te kunnen berekenen, moet elk product op basis van zijn samenstelling omgerekend worden naar kilogram actieve stof.

Deze informatie betrekt het Departement Landbouw en Visserij bij de FOD Volksgezondheid (Fytoweb). De vakgroep Gewasbescherming van de Universiteit Gent zet de hoeveelheid actieve stof om naar verspreidingsequivalenten (Seq). De hoeveelheid actieve stof is immers geen goede indicator voor het meten van de milieudruk. Sommige middelen die in grote hoeveelheden gebruikt worden, zijn immers weinig toxisch of omgekeerd. De Seq weegt de gebruikte hoeveelheid actieve stof op ecotoxiciteit voor waterorganismen en de verblijftijd in het milieu.

De totale Seq-index daalde tussen 2007 en 2009 spectaculair van 100 tot 17 procent en is sindsdien rond die waarde blijven schommelen. De landbouwonderzoekers verklaren deze evolutie door de afname van het totale gebruik enerzijds en het verdwijnen van de meest giftige stoffen anderzijds. Zo werd paraquat in 2008 verboden. De deelsector fruit nam in 2014 43 procent van de Seq-index voor zijn rekening, voornamelijk door volgende twee fungiciden: koperhydroxide en koperoxychloride. Dan volgen de overige landbouwbedrijven (23%), akkerbouw (12%), melkvee (6%) en groenten in openlucht (5%).

Verder leert het rapport dat het totale watergebruik van de Vlaamse landbouw afgenomen is tot 51,5 miljoen m³. Ruim 60 procent van het water pompen de landbouwers zelf op uit de grond. In termen van duurzaamheid geniet hemelwater de voorkeur, gevolgd door oppervlaktewater en ten slotte ondiep grondwater. Het aandeel hemelwater is toegenomen van 25 procent in 2007 naar 30 procent in 2014, terwijl het aandeel leidingwater bijna gehalveerd is tot zeven procent.

Vanuit milieustandpunt is de glastuinbouw de beste leerling. De sector vangt veel hemelwater op via de serres en stockeert het in bassins. Het aandeel ‘duurzaam water’ bedraagt voor glasgroenten 78 procent en voor sierteelt 83 procent. Voor het totale waterverbruik van de Vlaamse land- en tuinbouw steeg het aandeel duurzaam verbruik tussen 2007 en 2010 van 36 naar 41 procent, om in 2011 terug te vallen op 39 procent en pas in 2014 weer 41 procent te bereiken.

Deelsectoren met hoofdzakelijk teelten in openlucht gebruiken het minste ‘extra’ water, slechts enkele procenten, want het rechtstreekse hemelwater wordt niet in rekening gebracht. De deelsectoren gespecialiseerd in dieren (melkvee, vleesvee en varkens) nemen tezamen iets meer dan een derde van het totale watergebruik voor hun rekening.

Hoewel de glastuinbouw scoort met het opvangen van hemelwater steekt het watergebruik van groenten onder glas (4.367 m³/ha) schril af tegen dat van openluchtgroenten. Er is een factor 35 verschil tussen beiden. De benodigde waterhoeveelheid is niet alleen zo groot omdat het opgevangen hemelwater meetelt in de waterrekening, maar ook omdat er meer water nodig is voor dezelfde oppervlakte vanwege de hogere opbrengsten onder glas. Door druppelbevloeiing en recirculatie van drainwater bij substraatteelt kan veel water bespaard worden.

Tot slot valt er nog één en ander te zeggen over het kunstmestgebruik van de Vlaamse land- en tuinbouw. Dat bedroeg in 2014 naar schatting 78,4 miljoen kg stikstof, bijna 2,3 miljoen kg fosfor en 24,3 miljoen kg kalium. Het gemiddelde kunstmestgebruik per hectare hangt af van de gewasbehoefte. Het steeds strenger wordende mestactieplan en de kunstmestprijzen hebben een zichtbaar effect op het gebruik. De weersomstandigheden hebben weinig effect, behalve dan dat veel neerslag aanleiding geeft tot uitspoeling van nutriënten.

De meeste stikstof uit kunstmest komt terecht op grasland en op granen, inclusief korrelmaïs. De verdeling voor fosfor geeft een ander beeld omdat de gewasbehoeften voor stikstof en fosfor verschillend zijn. Kunstmest die fosfor bevat wordt vooral gestrooid op silomaïs. Anders dan voor stikstof en fosfor bevat het mestactieplan geen normen voor kalium. Het gebruik daarvan is niettemin sterk gedaald: van bijna 30 miljoen kilo in 2007 naar 24,3 miljoen kilo in 2014. Vooral aardappelen, silomaïs en bieten krijgen kalium toegediend.

Meer info: Departement Landbouw en Visserij

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek