Melk was een bijproduct op de boerderij in de 19e eeuw

Weliswaar met een minuut stilte voor de slachtoffers van de aanslagen in Brussel zijn de meeste activiteiten in het kader van De Nacht van de Geschiedenis dinsdagavond gewoon doorgegaan. “Ook in moeilijke tijden willen mensen samen cultuur beleven”, motiveert het Davidsfonds. VILT trok naar een gemeenschapscentrum in een oude melkerij te Zemst, waar twee lokale Davidsfonds-afdelingen samen met een heemkundige kring een lezing over onze zuivelgeschiedenis organiseerden. Bert Woestenborghs van het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) beschreef de lange weg die boeren en melkerijen hebben afgelegd om tot de efficiënte en hygiënische productie van vandaag de dag te komen.
23 maart 2016  – Laatst bijgewerkt om 14 september 2020 14:34
Lees meer over:

Weliswaar met een minuut stilte voor de slachtoffers van de aanslagen in Brussel zijn de meeste activiteiten in het kader van De Nacht van de Geschiedenis dinsdagavond gewoon doorgegaan. “Ook in moeilijke tijden willen mensen samen cultuur beleven”, motiveert het Davidsfonds. VILT trok naar een gemeenschapscentrum in een oude melkerij te Zemst, waar twee lokale Davidsfonds-afdelingen samen met een heemkundige kring een lezing over onze zuivelgeschiedenis organiseerden. Bert Woestenborghs van het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) beschreef de lange weg die boeren en melkerijen hebben afgelegd om tot de efficiënte en hygiënische productie van vandaag de dag te komen.

De productie, verwerking en consumptie van melk in ons land toelichten en dat voor de periode van 1850 tot nu, daarvoor was Bert Woestenborghs van het Centrum Agrarische Geschiedenis naar Zemst gekomen. Hij werd er in gemeenschapscentrum ‘De Melkerij’ opgewacht door de leden van twee lokale Davidsfondsafdelingen en van de heemkundige kring ‘De Semse’. Na een emotioneel zware dag door de aanslagen in Brussel probeerden zij toch te genieten van cultuur naar aanleiding van de veertiende editie van De Nacht van de Geschiedenis. Verspreid over Vlaanderen namen 200 Davidsfonds-afdelingen deel. Op tien locaties werd een activiteit afgelast maar elders ging de avondactiviteit door, voorafgegaan door een minuut stilte ter nagedachtenis van de slachtoffers.

Woestenborghs start zijn uiteenzetting in de 19e eeuw. “De melkveehouderij in ons land was toen een mager beestje. Melk was hooguit een bijproduct op de boerderij, ondergeschikt aan de graanteelt. De veestapel was een zootje ongeregeld omdat een stamboekwerking ontbrak en de selectie puur op exterieur was gericht. Kruisingen, zelfs met uitheemse rassen, maakten het er niet beter op zodat de melkproductie bleef steken op 1.500 liter per koe per jaar.”

Ook met de huisvesting van de dieren loopt de historicus niet hoog op. De dieren stonden in slecht verluchte stallen waar hygiëne niet echt een bekommernis was. Bijzonder voor die tijd waren de jongens die de koeien hoeden bij gebrek aan een omheinde weide. In de 19e eeuw bestond maar 20 procent van het Belgische landbouwareaal uit weiden, na de Tweede Wereldoorlog zou dat aandeel stijgen naar 45 procent en werden weiden afgespannen met prikkeldraad.

Onze voorouders dronken bijna geen melk en in tegenstelling tot onze Noorderburen hadden we ook geen ‘kaastraditie’. Handgemaakte boter, daar lusten we toen wél pap van. Als we niet meer aanvingen met de melk, dienden koeien dan bijna tot niets in de 19e eeuw? “Toch wel, de koeienmest was in die tijd heel belangrijk”, weet Bert Woestenborghs. “Bovendien waren er één miljoen boeren en maar 200.000 paarden. Er stonden dus meer koeien dan paarden voor het span.”

Het mag duidelijk zijn dat van een gespecialiseerde melkveehouderij zoals we die vandaag kennen 150 jaar geleden nog helemaal geen sprake was. Nederland en Denemarken hebben een langere geschiedenis ter zake. Een mijlpaal in onze regio was de introductie van dubbeldoelkoeien zoals het roodbonte ras van Oost-Vlaanderen. Elke streek had zijn eigen koe zodat die aangepast was aan de lokale omstandigheden, bijvoorbeeld aan het schrale gras in de Kempen. Hoewel deze koeien zowel voor hun melk als hun vlees gehouden werden, voer de melkproductie er wel bij. Die verdubbelde in 50 jaar tijd, tot 3.200 liter in 1940.

Vanaf 1880-1890 oriënteerde de Belgische landbouw zich steeds sterker richting veeteelt. Begin 1900 ging ook de overheid zich er nadrukkelijk mee moeien. Vrouwen werden onderwezen in melkverwerking tot boter, waarbij de nadruk sterk lag op hygiëne. Een melkwedstrijd waarbij de winnaar niet alleen veel maar ook proper moest melken, illustreert dat ook de Belgische Boerenbond en andere boerenorganisaties hun bijdrage aan de vooruitgang leverden.

Op het einde van de jaren 1920 was op bijna elk melkveebedrijf die naam waardig een ontromer aanwezig. “Toch waren er toen al melkerijen”, zegt Woestenborghs, die hun ontstaan eind 19e eeuw situeert. Het aantal melkerijen schommelde mee met de conjunctuur, van een 150-tal in goede tijden tot 640 op het toppunt van de melkcrisis eind jaren ’30. “Wanneer het slecht gaat, winnen coöperatieven aan belang”, constateert de historicus. Ondanks het grote aantal (kleine) melkerijen werd het merendeel van de melk nog altijd op de boerderij verwerkt.

Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werden de melk en het vlees van de koe stilaan belangrijker dan de mest die ze uitscheidde en de trekkracht die ze leverde. Men beschikte sinds de eeuwwisseling over kunstmest om de teelten van voedingsstoffen te voorzien. Voor de ploeg worden paarden en na de oorlog tractoren gespannen in plaats van koeien. De bezetting van ons land door de Duitsers schudt de structuur van de zuivelsector helemaal door elkaar en ligt aan de basis van de professionalisering die zich later zou voltrekken. Daarover lees je later meer.

Beeld: Centrum Agrarische Geschiedenis

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek