Weinig Belgische varkensboeren die voeders zelf mengen

In België en Nederland staat het zelf mengen van enkelvoudige voedergrondstoffen nog in de kinderschoenen. Door het groter worden van varkensbedrijven neemt de interesse bij boeren wel toe. Dat schrijft Varkensbedrijf, het onafhankelijk maandblad voor de varkenshouderij. Zelfmengers zijn bedrijven die maximaal tien procent samengesteld voeder inkopen bij een veevoederfabriek. De overige voedergrondstoffen telen ze op eigen gronden of kopen ze regionaal in bij een akkerbouwer. Dat zelfmengers veelal grotere varkensbedrijven zijn, doet de veevoederindustrie niet angstig kijken naar schaalvergroting. “Zelf mengen is geen nieuw fenomeen want in de toelevering aan pluimveebedrijven is 80 procent van het mengvoeder een aanvulling op lokaal geteelde grondstoffen (granen). Voor de veevoederfabrikant is dan een grotere rol weggelegd in de dienstverlening: op basis van kennis en analyses de nutritionele waarde van het aanwezige voeder juist inschatten zodat er een goed aanvullend mengvoeder geleverd kan worden.”
23 juni 2015  – Laatste update 14 september 2020 14:31
Lees meer over:

In België en Nederland staat het zelf mengen van enkelvoudige voedergrondstoffen nog in de kinderschoenen. Door het groter worden van varkensbedrijven neemt de interesse bij boeren wel toe. Dat schrijft Varkensbedrijf, het onafhankelijk maandblad voor de varkenshouderij. Zelfmengers zijn bedrijven die maximaal tien procent samengesteld voeder inkopen bij een veevoederfabriek. De overige voedergrondstoffen telen ze op eigen gronden of kopen ze regionaal in bij een akkerbouwer. Dat zelfmengers veelal grotere varkensbedrijven zijn, doet de veevoederindustrie niet angstig kijken naar schaalvergroting. “Zelf mengen is geen nieuw fenomeen want in de toelevering aan pluimveebedrijven is 80 procent van het mengvoeder een aanvulling op lokaal geteelde grondstoffen (granen). Voor de veevoederfabrikant is dan een grotere rol weggelegd in de dienstverlening: op basis van kennis en analyses de nutritionele waarde van het aanwezige voeder juist inschatten zodat er een goed aanvullend mengvoeder geleverd kan worden.”

Het zelf mengen van enkelvoudige grondstoffen tot varkensvoeder heeft in België en Nederland nauwelijks aanhang. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland, waar naar schatting 70 procent van de varkenshouders zelf de voedercomponenten (b.v. tarwe, gerst, korrelmaïs, erwten, bonen, koolzaadschroot) aankoopt of teelt. Van de Belgische en Nederlandse varkensbedrijven zou slechts één procent zelfmenger zijn, dat wil zeggen dat zij maximaal tien procent van hun voederbehoefte als samengesteld voeder aankopen bij een veevoederfabrikant. Het onafhankelijk maandblad Varkensbedrijf merkt wel op dat zelfmengers vaak grotere bedrijven zijn, wat zou verklaren waarom kenners menen dat vijf procent van de varkens in onze regio gehouden wordt op een bedrijf dat zelf mengt.

Yvan Dejaegher die als directeur-generaal van BEMEFA zicht heeft op de veevoederstromen in ons land onderschrijft dat (maximum) vijf procent van de varkensstapel in ons land door de boer gemengde voeders voorgeschoteld krijgt. Voor Nederland schat Dejaegher dat cijfer veel hoger in, weze het dat in de 25 à 30 procent die hij noemt ook de brijvoeding vervat zit. Die is bij onze noorderburen veel populairder dan in de Belgische varkenshouderij, in die mate zelfs dat BioWanze voor zijn nevenstromen van de bio-ethanolproductie over de grens afzet moet zoeken. In de ons omringende landen raamt Dejaegher het aandeel voeders dat de boer zelf mengt telkens op een kwart of 30 à 35 procent van het totale volume, wat voor Duitsland dus een stuk minder is dan het cijfer dat Varkensbedrijf rapporteert.

Volgens het vakblad is één van de redenen voor de populariteit van zelf mengen in Duitsland dat varkensbedrijven daar in regel over meer grond beschikken. Vooral vleesvarkensbedrijven hebben er ook een akkerbouwtak. In onze regio neemt de interesse in zelf mengen toe volgens Varkensbedrijf, al vertaalt zich dat niet meteen in veel investeringen in hamermolens of reinigingssystemen. Naarmate een bedrijf groter wordt, wordt het interessanter om zelf grondstoffen in te kopen. “Want een voorwaarde is wel dat de varkenshouder volledige vrachten kan bewaren op zijn bedrijf en dat die ook binnen afzienbare tijd opgevoerd kunnen worden.” Zelf mengen, zou financieel voordelig zijn maar de winst lijkt niet eenvoudig uit te rekenen, onder andere door de investerings- en arbeidskost.

In de praktijk nemen door de boer samengestelde voeders geen hoge vlucht in de Belgische varkenshouderij. “De Vereniging van zelfmengers, waar we overigens goed mee samenwerken, telt maar een 50-tal leden-varkenshouders”, weet Yvan Dejaegher van de Belgische beroepsvereniging van mengvoederfabrikanten. Dat mengvoeders in de toelevering aan de Nederlandse varkenssector een kleiner aandeel innemen dan bij ons, wijt Dejaegher aan de schaalgrootte van de varkensbedrijven in Nederland, de akkerbouwtak die ze vaak hebben en aan het feit dat een aantal grote Nederlandse veevoederfabrikanten brijvoeding promoten. “Wat ze in Nederland daarentegen niet kennen, is de ‘rijdende molen’. In ons land, voornamelijk in de kustprovincie, zijn er een handvol ondernemingen die met een mobiele molen meermaals per jaar op het erf van de boer voedergrondstoffen vermengen.”

Niet de kostprijs maar een stabieler rantsoen zou volgens Varkensbedrijf de voornaamste motivatie zijn van zelfmengers. Volgens Dejaegher is dat geen zinnig argument. “Een fabriek kan een veel homogener mengvoeder afleveren. Onze leden wisselen in het productieproces al eens van grondstof maar daarbij wordt er nooit ingeboet op kwaliteit. Het is net de taak van de veevoederleverancier om in te spelen op de wisselende prijzen van grondstofstromen zodat de verhouding prijs en kwaliteit van het voeder altijd goed zit. Van de nutritionele eisen wordt nooit afgeweken want aan de technische resultaten op het varkensbedrijf zou je dat snel merken en die moeten minstens even goed blijven.”

Een varkenshouder die wil samenwerken met een akkerbouwer moet zich er rekenschap van geven dat in de mengvoedersector het hele productieproces gecontroleerd wordt, bijvoorbeeld op mycotoxinen in maïs voor de veiligheid van het voeder en op drogestofgehalte en hectolitergewicht van graan voor de kwaliteit van het voeder. Alvorens zelf te kunnen mengen, moet een varkenshouder de enkelvoudige grondstoffen daarom aan ingangscontroles onderwerpen.

Dejaegher ziet behalve in kwaliteit ook in service een troef voor de veevoederindustrie richting varkenshouderij. “Schaalvergroting op producentenniveau is geen bedreiging, ook niet als het aantal zelfmengers daardoor toeneemt. Door het grote aandeel granen in pluimveevoeders kennen we het fenomeen al langer uit die sector. Heel wat pluimveehouders telen de granen die ze voederen namelijk zelf of kopen ze rechtstreeks in bij een collega-landbouwer. Veevoederfabrikanten spelen daar op in door een aanvullend mengvoeder te leveren, net zoals ze dat in de melkveehouderij doen. De dienstverlening aan boer verandert weliswaar en wordt complexer. De uitdaging voor de veevoederfabrikant is een juiste inschatting maken van de nutritionele waarde van het op de boerderij aanwezige voeder alvorens een goed aanvullend voeder te leveren. Dat vergt meer knowhow van de fabrikant alsook het uitvoeren van analyses op de voedergrondstoffen bij de boer.”

Bron: Varkensbedrijf / eigen verslaggeving

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek