Welke nieuwe teelten worden een blijver in Vlaanderen?

De tabaksplant is afkomstig uit Midden- en Zuid-Amerika, maar was in de 19e eeuw ook in Brussel een belangrijke teelt en werd van oudsher ook in het West-Vlaamse Wervik geteeld en gedroogd. Deze teelt bestreek in eigen land 4.000 à 5.000 hectare op zijn hoogtepunt. Anno 2019 groeien er opnieuw ‘buitenbeentjes’ op Vlaamse velden. Miscanthus, quinoa en bataat zijn daar voorbeelden van. Worden zij een klein en tijdelijk succesverhaal zoals tabak, of een blijver in de teeltrotaties zoals maïs die uit het niets opdook en een onmisbaar ruwvoeder voor de koeien werd? Het Proefcentrum Herent zocht het uit tijdens een inspiratiesessie over nieuwe teelten.
1 juli 2019  – Laatste update 14 september 2020 14:50
Lees meer over:

De tabaksplant is afkomstig uit Midden- en Zuid-Amerika, maar was in de 19e eeuw ook in Brussel een belangrijke teelt en werd van oudsher ook in het West-Vlaamse Wervik geteeld en gedroogd. Deze teelt bestreek in eigen land 4.000 à 5.000 hectare op zijn hoogtepunt. Anno 2019 groeien er opnieuw ‘buitenbeentjes’ op Vlaamse velden. Miscanthus, quinoa en bataat zijn daar voorbeelden van. Worden zij een klein en tijdelijk succesverhaal zoals tabak, of een blijver in de teeltrotaties zoals maïs die uit het niets opdook en een onmisbaar ruwvoeder voor de koeien werd? Het Proefcentrum Herent zocht het uit tijdens een inspiratiesessie over nieuwe teelten.

Voorafgaand aan de Openvelddag in Herent, waar landbouwers hun teelttechniek witloof bijschaafden en vernamen hoever het praktijkonderzoek staat met nieuwe teelten, organiseerde het proefcentrum van de provincie Vlaams-Brabant een inspiratiesessie. Centrale vraag: wat zijn de doorslaggevende factoren die van een nieuwe teelt een succes maken? Drie experten mochten daar elk vanuit hun perspectief een antwoord op formuleren. Jules Cossement, met zijn ervaring op de landbouwkundige dienst van cichoreiverwerker Cosucra, wil niet kiezen tussen veredeling of praktijkonderzoek. “Beiden zijn belangrijk: door selectie verhoog je het potentieel van een teelt en met de hulp van praktijkonderzoek kunnen landbouwers er het maximum uithalen.”

Cossement, die ondertussen op pensioen is, heeft Cosucra groot zien worden in een nieuwe teelt. Oorspronkelijk werden in Warcoing in de provincie Henegouwen suikerbieten verwerkt. De fabriek werd het slachtoffer van de komst van het bieten- en suikerquotum en ging in de jaren ’80 op zoek naar diversificatie. Cossement: “In 1986 startte Cosucra met de productie van inuline en fructosestroop uit cichorei. Dat laatste zorgde voor onvrede bij de bietensector zodat er ook voor fructose uit cichorei een quotum werd ingesteld. In de jaren ’90 kwam er de eiwitextractie uit gele erwten bij. Na de hervorming van de suikermarkt in 2006 werd de productie van fructose volledig stopgezet wegens niet meer rendabel.”

Bij de omschakeling van de fabriek van suikerbieten naar cichorei zijn volgens Cossement ook andere mogelijke bronnen van inuline overwogen, zoals aardpeer en de wortel van dahlia. Zij bleken niet te voldoen aan de factoren die landbouwers over de streep trekken: economisch interessant, geschikt voor een bepaald type grond, niet te risicovol en zonder al te veel handwerk. Cichorei was de evidentere keuze, ook omdat de veredeling al een eind opgeschoten was. Toch lag de opbrengst in de jaren ’30 maar rond de 30 ton zodat Cosucra zelf investeerde in selectie op wortelopbrengst, inulinegehalte en kiemkracht. “Het praktijkonderzoek had soortgelijke doelen: de teelt vergemakkelijken en de opbrengst opkrikken. Van circa 30-35 ton in de jaren ’80 zijn we geëvolueerd naar 47 à 50 ton opbrengst nu.”

Cichorei werd een blijver in de teeltrotatie van weliswaar een beperkt aantal akkerbouwers die actief zijn rond de fabrieken van Cosucra in Warcoing en BENEO-Orafti in Oreye. Sommige nieuwe teelten beslaan tegenwoordig in Vlaanderen zo’n grote oppervlakte dat je bijna zou denken dat het nooit anders is geweest. Maïs bijvoorbeeld, waarvan Bert Woestenborghs van het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) de grote doorbraak laat samenvallen met de opkomst van zwaardere tractoren en betere oogstmachines. Vanaf de jaren ’50 gebeurden er veldproeven, maar het maïsareaal zou pas flink toenemen vanaf de jaren ’70. De aardappel dankt zijn doorbraak niet aan mechanisatie, maar aan een voor die tijd spectaculaire opbrengst (15 ton per hectare versus 2 ton voor graan in 1900). “Zonder aardappelen was het niet mogelijk geweest om na 1750 de groeiende bevolking te voeden”, aldus Woestenborghs.

Waarom bepaalde teelten in eigen regio wel zijn geslaagd en andere niet, kan je volgens Woestenborghs niet los zien van zulke externe factoren. “Witloof kon doorbreken dankzij de goedkope handenarbeid. Voor maïs zou dat niet gelukt zijn zonder de mechanisatie op de boerderijen.” Allebei zijn ze volgens de historicus een voorbeeld van “de juiste teelt op de juiste plaats op het juiste moment”. Tot slot wijst hij nog op de factor tijd: “Zelfs met de mogelijkheden die we vandaag hebben, leert de geschiedenis ons dat nieuwe teelten er behoorlijk lang over kunnen doen om door te breken.”

Aan Mathias Cougnon van de vakgroep Plant en Gewas aan Universiteit Gent legde het Proefcentrum Herent de vraag voor welke rol veredeling kan spelen in de doorbraak van een nieuwe teelt. “Een complexe vraag”, aldus Cougnon, “die ik liever opsplits in verschillende deelvragen zoals de vraag wat er moet veranderen aan de originele plant.” Bij de introductie van de aardappelplant in Europa stootte men bijvoorbeeld op het probleem dat de aardappel toen pas startte met de knolaanleg wanneer de dagen begonnen te korten. Hoe veredelaars daar verandering in brengen, is afhankelijk van het type plant.

“Bij planten die vegetatief vermeerderen zoals aardappelen is veredeling relatief eenvoudig”, aldus Cougnon. “Je ontdekt een superieur exemplaar dat je tot in het oneindige kan vermeerderen. De grote uitdaging is het virusvrij houden van het uitgangsmateriaal.” Het lastigst om te veredelen, zijn kruisbestuivers. “Het gebrek aan uniformiteit binnen een populatie, zoals je dat hebt bij de telersselecties van witloofvariëteiten, kan je oplossen met hybride rassen. Dan ga je een kruisbestuiver forceren om zich te gedragen als een zelfbestuiver. De veredelaar creëert dan inteeltlijnen die agronomisch vaak helemaal niet interessant zijn want de vitaliteit van een plant daalt door inteelt. Ga je twee inteeltlijnen kruisen, dan krijg je een F1-hybride die voor de landbouw wel interessant is. Dat komt door het zogenaamde heterosiseffect: de hybride heeft een grotere groeikracht dan de oorspronkelijke populaties.”

Een voor de veredelaar welgekomen neveneffect is dat landbouwers hybride-zaden niet zelf kunnen vermeerderen. “Zij moeten ieder jaar nieuw zaaigoed kopen. Dat geeft de veredelaar zekerheid omtrent zijn return on investment.” Zonder die zekerheid zullen private firma’s niet investeren in de verbetering van een bepaald gewas. Als de privé het niet wil doen, dan kan de overheid hierin investeren in het belang van zijn landbouwsector. Dat gebeurde in het verleden ook, weet de onderzoeker. “In het begin van de 20e eeuw zette de overheid labo’s op voor de controle en certificatie van zaden. Nadien startte de overheid zelf met veredelingsprogramma. Na 1980 trad de overheid terug en legde men zich nog toe op zogenaamde ‘weesgewassen’ waarin privéfirma’s geen interesse tonen wegens niet rendabel.”

Voor een nieuwe teelt acht de onderzoeker van UGent een investering door de overheid in veredeling nodig. “Succes is niet gegarandeerd zodat private veredelaars weinig interesse tonen. Een publiek veredelingsbedrijf dat een succes boekt, kan een spin-off maken en vervolgens de vrije markt zijn werk laten doen om een teelt groot te maken.” Volgens Cougnon is het businessmodel van overheid en privé totaal verschillend op vlak van veredeling: “De één wil zoveel mogelijk zaad verkopen van een beperkt aantal goede variëteiten. Zo wordt het logistiek niet te complex. Een overheidsbedrijf kijkt daarentegen naar het belang van boeren en burgers.” Naast de beschikbaarheid van middelen voor veredeling – van overheid dan wel de privésector – noemt Cougnon als andere sleutelfactoren voor veredeling van een nieuw gewas: zo divers mogelijk genetisch uitgangsmateriaal want dat geeft meer vooruitgang door selectie, goede veredelingsmethoden en een ervaren veredelaar.

Beeld: Proefcentrum Herent

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek