CAG belicht impact van WOI op jonge voedingsindustrie

De voedingsindustrie was nog een jonge sector toen honderd jaar geleden de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Maar de schade was enorm. Havens werden afgesloten en voeder, voedsel en dieren werden opgeëist. Slechts enkele bedrijven, zoals de Tiense Suikerraffinaderij, konden ondanks de Duitse bezetting blijven produceren en slaagden er zelfs in om te groeien. Dat schrijft Brecht Demasure van het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) in een nieuw themaverhaal op de website.
15 november 2017  – Laatste update 14 september 2020 14:42
Lees meer over:

De voedingsindustrie was nog een jonge sector toen honderd jaar geleden de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Maar de schade was enorm. Havens werden afgesloten en voeder, voedsel en dieren werden opgeëist. Slechts enkele bedrijven, zoals de Tiense Suikerraffinaderij, konden ondanks de Duitse bezetting blijven produceren en slaagden er zelfs in om te groeien. Dat schrijft Brecht Demasure van het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) in een nieuw themaverhaal op de website.

Begin 20ste eeuw was België de vijfde economische grootmacht en het vierde belangrijkste uitvoerland van de wereld. De voedingsindustrie stond nog in haar kinderschoenen. In 1910 telde de industrie ongeveer 100.000 werknemers, dat was 5 procent van de actieve bevolking. De meesten werkten in bakkerijen, gevolgd door brouwerijen, maalderijen en koeken- en chocoladefabrieken. De suikerfabrieken, melkerijen en margarinefabrieken waren kleiner en telden enkele duizenden personeelsleden. Gemiddeld ging het om vier mensen per bedrijf. 

Maar door het uitbreken van de oorlog kwam de ontluikende industrie in de problemen. Werknemers gingen in dienst van het Belgische leger, of werden later gedeporteerd naar Duitsland als dwangarbeiders. Havens werden geblokkeerd; grondstoffen, machines, voeding en vee werden opgeëist; onderbroken straten en kapotte spoorlijnen maakten transport moeilijk; enzovoort. Veel voedingsfabrieken sloten noodgedwongen de deuren.

Slachthuizen bijvoorbeeld kregen het moeilijk. Tussen 1914 en 1915 daalde het aantal geslachte dieren met liefst 43 procent. Bovendien was het gemiddelde gewicht van het slachtvee in 1915 opmerkelijk lager dan in 1914. In 1916 en 1917 verminderde het aanbod en de kwaliteit van het vee verder.

Slechts enkele bedrijven bleven gespaard, bijvoorbeeld in de suikerindustrie. Omdat de Duitsers zelf baat hadden bij de bietenteelt en -verwerking, mocht de suikerproductie in ons land blijven bestaan. En verder heeft een suikerfabriek geen grondstoffen nodig. De Tiense Suikerraffinaderij kon hierdoor haar productie voortzetten en zelfs mooie winsten boeken. Het kapitaal van het bedrijf steeg van 4 miljoen Belgische frank in 1913 tot 7 miljoen Belgische frank in oktober 1919. Dit liet het bedrijf toe om aan liefdadigheid te doen. Zo organiseerde het onder meer voedsel- en kolenverdelingen voor het personeel en stelde het een systeem van gezinssteun in.

Meer over de impact van de Eerste Wereldoorlog op de ontwikkeling van de voedingsindustrie, lees je in het themaverhaal op de website van CAG.

Bron: Hetvirtueleland.be

Beeld: Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek