Intensieve aanpak CVBB wijzigt mindset inzake bemesting

Door het opvolgen van percelen en het formuleren van bemestingsadviezen wil coördinatiecentrum CVBB de stikstofvracht vanuit de percelen naar het grond- en oppervlaktewater verminderen. Deze aanpak is (arbeids)intensief, maar heeft een duidelijk doel: landbouwers op weg zetten naar een oordeelkundige bemesting en hen duidelijk maken dat dit leidt tot goede resultaten voor zowel landbouw als milieu. Ook de Vlaamse overheid, die de werking van CVBB subsidieert, hecht veel belang aan de intense sensibilisering op het terrein. Het ultieme doel is dat landbouwers de hen aangeleverde duurzame bemestingspraktijken effectief in de praktijk toepassen.
26 november 2018  – Laatste update 14 september 2020 14:47
Lees meer over:

Door het opvolgen van percelen en het formuleren van bemestingsadviezen wil coördinatiecentrum CVBB de stikstofvracht vanuit de percelen naar het grond- en oppervlaktewater verminderen. Deze aanpak is (arbeids)intensief, maar heeft een duidelijk doel: landbouwers op weg zetten naar een oordeelkundige bemesting en hen duidelijk maken dat dit leidt tot goede resultaten voor zowel landbouw als milieu. Ook de Vlaamse overheid, die de werking van CVBB subsidieert, hecht veel belang aan de intense sensibilisering op het terrein. Het ultieme doel is dat landbouwers de hen aangeleverde duurzame bemestingspraktijken effectief in de praktijk toepassen.

De eerste jaren focuste CVBB zich op het vergaren van terreinkennis en het intensief bemonsteren van de waterloop langs een MAP-meetpunt. De oorzaken van een slechte waterkwaliteit werden in kaart gebracht. Hieruit bleek dat er nog heel wat vooruitgang nodig is in duurzaam bemestingsmanagement voor het behalen van de doelstellingen zoals ze geformuleerd zijn in het vierde en vijfde mestactieplan. Een gebiedsgerichte werking rond de MAP-meetpunten drong zich op: de intensieve aanpak die CVBB zich eigen maakte.

De intensieve aanpak vindt plaats in (een deel van) het afstroomgebied van rode MAP-meetpunten waarvan de oorzaak uit de land- en tuinbouw afkomstig is. Tijdens het seizoen worden er grondstalen genomen en bespreekt de CVBB-begeleider de analyseresultaten met de teler. In het najaar laten nitraatresidustalen toe de toegepaste bemestingsstrategie te evalueren. Met alle verzamelde gegevens oordeelt de begeleider dan welke teelten en percelen per landbouwer al of niet het volgende jaar worden opgevolgd. Op die manier verschuift ieder jaar de focus meer en meer naar die teelten en percelen met de grootste problemen.

In 2015 startte de gebiedsgerichte werking in 99 gebieden in heel Vlaanderen. In 2017 waren het er al 126. De intensieve aanpak situeert zich voornamelijk in de focusgebieden. Uiteindelijk zijn er al meer dan 1.100 landbouwers betrokken bij de intensieve aanpak (IA), wat staat voor net geen 3.100 bemonsterde percelen. Na een lichte daling in 2016 is het gemiddelde nitraatresidu op deze percelen in 2017 gestegen.

Deze stijging is ook merkbaar in de cijfers van de Mestbank voor heel Vlaanderen. “De weersomstandigheden speelden hier ongetwijfeld een rol. Een droge zomer werd gevolgd door een sterke mineralisatie in het najaar”, verklaart CVBB-medewerker Eva Maddens (Inagro). “De vrijgekomen stikstof kon nauwelijks of slechts in beperkte mate nog door de landbouwgewassen worden opgenomen met als gevolg dat die in de bodem achterbleef en in de residustalen werd gemeten.” Dat resulteerde in 51 procent IA-percelen met een overschrijding van de drempelwaarde.

Welke teelten er het meest opgevolgd worden, is zeer streekgebonden. In alle provincies worden er grasland en maïspercelen bemonsterd, procentueel gezien in respectievelijk Limburg en Antwerpen het meest. Deze twee teelten vormen bijgevolg de grootste groepen. Prei, bloemkool en aardappelen domineren in West-Vlaanderen, in Vlaams-Brabant zijn dit granen. In Oost-Vlaanderen ligt de focus ook op aardappelen en in Limburg op pitfruit. Graangewassen zijn veruit de beste teeltgroep wat nitraatresidu betreft: minder dan 1 op de 4 percelen overschrijdt de drempelwaarde. Ze hebben gemiddeld gezien het laagste nitraatresidu en de resultaten liggen het dichts bij elkaar.

Prei, bloemkool, vlinderbloemige groenten en aardappelen hebben de hoogste nitraatresiduwaarden. Niet alleen hebben zij procentueel gezien het grootste aantal percelen met een nitraatresidu hoger dan 90 kilo nitraat-N per hectare (minstens 71%), ze hebben ook de hoogste mediaan en het hoogste gemiddelde nitraatresidu (> 152 kg nitraat-N/ha). “Het is duidelijk dat die teelten nood hebben aan de meeste opvolging en advisering. Zij vormen een kwart van alle percelen in de gebieden met een intensieve aanpak”, schetst Maddens.

Voor elk nitraatresidu-resultaat zoekt CVBB een verklaring. Ofwel blijft het residu onder de drempelwaarde van 90 kg nitraat-N per hectare en is er weinig risico op uitspoeling van nitraat, ofwel is er een overschrijding. Die kan dan toegeschreven worden aan bijvoorbeeld de bemestingsstrategie met organische mest of kunstmeststoffen, het tijdstip van bemesten, het niet of te laat inzaaien van groenbedekkers, sterke mineralisatie, teeltmislukking, enz. Met die informatie kunnen de adviseurs gerichter sensibiliseren, zowel per gebied als per teelt.

Analoog aan de vaststellingen in 2016 zijn ook in 2017 de overschrijdingen het vaakst toe te schrijven aan het gebruik van organische mest en kunstmeststoffen, en aan mineralisatie van stikstof in de bodem. De oorzaak ‘mineralisatie’ kwam in 2017 meer voor als gevolg van de sterkere vrijstelling van stikstof in de bodem na de droogteperiode. Andere mogelijke verklaringen (gescheurde weide, oogstresten, bemestingstijdstip, te laat gezaaide groenbedekker, enz.) zijn telkens in minder dan vier procent van de gevallen de verklaring.

Te hoge residuwaarden in aardappel, prei, bloemkool, vlinderbloemige groenten (bijv. bonen) en sier- en boomteelt zijn vaak te wijten aan het onoordeelkundig toedienen van kunstmest. Verdere intense opvolging van en advies in die teelten is dus ten zeerste aangeraden om de nitraatproblematiek aan te pakken. De vlinderbloemige groenten en de sier- en boomteelt kampen daarnaast ook nog met problemen door hun specifieke eigenschappen zoals respectievelijk de capaciteit om zelf stikstof te fixeren en hun beperkte beworteling. In de teelten maïs en pit- en steenfruit verklaart het te laat of te veel aanwenden van organische mest veelal de nitraatoverschrijdingen. Een verhoogd nitraatresidu in graanpercelen wordt vaak gelinkt aan het te laat of niet inzaaien van groenbedekkers.

“De gebiedsgerichte werking en intensieve aanpak leidt na drie jaar nog niet naar een aantoonbare betere waterkwaliteit”, besluit Eva Maddens namens het CVBB-team. “Wel merken we op het terrein een beginnende mentaliteitswijziging bij de telers. Zij die oorspronkelijk laks met bemestingsadviezen omgingen, beginnen nu in te zien dat het goed opvolgen van bemestingsadviezen een win-winsituatie is: zowel voor het milieu als voor het financieel rendement van de teelten. Ondertussen hebben ze ook geleerd de analyseresultaten correct te interpreteren. Het belang van het inzaaien van groenbedekkers komt ook naar voren.”

Bij het coördinatiecentrum is iedereen – dat zijn een dertigtal medewerkers die samen 22 voltijdse eenheden invullen – ervan overtuigd dat “niet aflatend sensibiliseren” de juiste manier is om boeren oordeelkundiger te doen bemesten en zo een betere waterkwaliteit te verkrijgen.

Beeld: CVBB

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek