SUFISA bouwt voort aan economisch duurzame landbouw

Het Europese onderzoeksproject SUFISA, dat gecoördineerd wordt door KU Leuven, loopt intussen drie jaar en treedt na veel voorbereidend werk stilaan op de voorgrond. Binnenkort wordt een enquête gelanceerd die gericht zal zijn aan fruit- en suikerbietentelers, de twee subsectoren die in eigen land als studieobject dienen voor de vraag hoe de situatie van landbouwers economisch beter kan. De diepte-interviews met sectorspecialisten hebben de onderzoekers al veel geleerd, bijvoorbeeld dat productdifferentiatie steeds belangrijker wordt in de fruitsector. Door telers te bevragen, wil men de huidige markt- en productiestrategieën achterhalen en die proberen linken met bedrijfsprofielen. Mogelijk onthult dat verschillen, bijvoorbeeld tussen een ‘veilingteler’ en een ‘einzelgänger’.
14 november 2017  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:37
Lees meer over:

Het Europese onderzoeksproject SUFISA, dat gecoördineerd wordt door KU Leuven, loopt intussen drie jaar en treedt na veel voorbereidend werk stilaan op de voorgrond. Binnenkort wordt een enquête gelanceerd die gericht zal zijn aan fruit- en suikerbietentelers, de twee subsectoren die in eigen land als studieobject dienen voor de vraag hoe de situatie van landbouwers economisch beter kan. De diepte-interviews met sectorspecialisten hebben de onderzoekers al veel geleerd, bijvoorbeeld dat productdifferentiatie steeds belangrijker wordt in de fruitsector. Door telers te bevragen, wil men de huidige markt- en productiestrategieën achterhalen en die proberen linken met bedrijfsprofielen. Mogelijk onthult dat verschillen, bijvoorbeeld tussen een ‘veilingteler’ en een ‘einzelgänger’.

Aan ambitie en onderzoekscapaciteit ontbreekt het niet in het SUFISA-project. Projectcoördinator en landbouweconoom Erik Mathijs (KU Leuven): “Met een consortium bestaande uit een dozijn onderzoeksinstituten uit 11 landen willen op een holistische manier naar marktimperfecties kijken, en ze linken aan de beleidsnoden van Europese landbouwers. De 22 casestudies in de verschillende landen weerspiegelen de grote heterogeniteit binnen de landbouw en visserij. Centraal staat steeds de vraag hoe de situatie van landbouwers economisch verbeterd kan worden. Over de verschillende casestudies heen zoeken we naar patronen en goede praktijken, om zo te komen tot beleidsaanbevelingen. In eigen land bestuderen we de suikersector enerzijds en de fruitteelt (appel/peer) anderzijds. Collega-onderzoekers uit Polen en Italië nemen ook de fruitsector als studieobject, wat een interessante vergelijking zal opleveren.”

De onderzoekers gaan met bijzondere aandacht kijken naar samenwerkingsverbanden tussen landbouwers (horizontaal) en in de keten (verticaal). Wat dat betreft zijn beide cases goed gekozen want de suikersector typeert zich door circa 7.500 suikerbietentelers die geen andere keuze hebben dan hun bieten te leveren aan één van de twee suikerfabrieken die in België actief zijn. Ook een coöperatief ingestelde fruitteler heeft door een resem veilingfusies zijn coöperatie niet meer voor het kiezen. De markt is voor beide sectoren uitdagend. In de suikersector is recent het quotum losgelaten, en lijkt eenzelfde scenario in de maak als in de melkveehouderij. Ook daar viel het begin van het postquotumtijdperk samen met een markt in onbalans, wat nare gevolgen had voor de prijs die landbouwers ontvingen.

Uniek aan het SUFISA-project is dat de onderzoekers hun vaststellingen en aanbevelingen niet zonder meer neerpennen in een rapport, maar er jaarlijks over reflecteren samen met stakeholders én beleidsmakers. De ronde tafel die als klankbord voor het project fungeert, is door KU Leuven breed samengesteld. Naast onderzoekers maken landbouworganisaties en andere stakeholders (voedingsindustrie, retail, ngo’s) er deel van uit. Ook Vlaamse parlementsleden van verschillende politieke fracties vernemen de vorderingen van de onderzoekers uit eerste hand.

Professor Erik Mathijs schetst de context waarin land- en tuinbouwers werken en die tevens de achtergrond vormt van het project: “Europa heeft de gegarandeerde minimumprijzen voor landbouwproducten en het interveniëren in de markt afgebouwd. Een aantal deelsectoren, de melkveehouderij op kop, zijn daardoor in een nieuwe realiteit van sterk schommelende prijzen terechtgekomen.” De recente crisis in de zuivelsector was volgens Mathijs voorspelbaar, “toch was men er onvoldoende op voorbereid”. Als het over de randvoorwaarden gaat waarbinnen landbouwers moeten werken, kan de professor niet voorbijgaan aan de beleidscontext. Hij noemt het klimaatakkoord van Parijs en de internationaal overeengekomen duurzaamheidsdoelstellingen. Nog meer impact heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), de recente wijziging daarvan (2014-2015) en de nieuwe veranderingen die op til zijn voor de periode na 2020.

Over het eind oktober uitgelekte GLB-voorstel zegt Mathijs: “Zowel in pijler 1 als 2 wil de Europese Commissie meer verantwoordelijkheid bij de lidstaten leggen, hen meer flexibiliteit geven maar de beloofde administratieve vereenvoudiging ook aan hen overlaten. Bij elke GLB-hervorming is de hamvraag wat er met de inkomenssteun zal gebeuren. Die gaat ook ditmaal niet verdwijnen, maar zal wel herverdeeld en afgetopt worden om het verlies van de Britse bijdrage aan de EU-begroting te helpen opvangen. Investeringssteun moet volgens EU-commissaris Phil Hogan performanter worden en inzake risicobeheer staat hij een meer coherente aanpak voor.

“Het lijkt erop dat de Commissie het bestaande instrumentarium verfijnt, eerder dan met nieuwigheden te komen”, analyseert professor Mathijs. “Het weinige nieuwe zit in het milieuluik dat niet gewoon voortborduurt op de combinatie van randvoorwaarden, vergroeningspremie en milieumaatregelen in het plattelandsbeleid. In het nieuwe GLB zouden de milieu-inspanningen van landbouwer meer resultaatgericht worden en zou er meer ruimte komen voor lidstaat-specifieke voorwaarden en een collectieve aanpak.” Net omdat landbouw zo sterk verschillend georganiseerd is in de verschillende windstreken van Europa vindt de Leuvense landbouweconoom differentiatie binnen een gemeenschappelijk beleid geen slechte zaak.

Ook bij andere leden van de SUFISA ronde tafel is te horen dat het GLB na 2020 een evolutie en geen revolutie wordt. In de praktijk zal veel afhangen van de invulling die de lidstaten er aan geven aangezien zij meer mogelijkheden krijgen om te schuiven met middelen, en om maatregelen concreet in te vullen. Dat schept kansen voor de Vlaamse landbouw terwijl de bedreiging vooral financieel van aard is, namelijk verlies van inkomenssteun aan landbouw door de herverdeling tussen Oost- en West-Europa en het EU-budget dat onder druk komt te staan als gevolg van de Brexit en de nieuwe prioriteiten (veiligheid, migratie, klimaat, digitalisering, enz.) die naar voren worden geschoven.

Inzake risicobeheer stelt het uitgelekte EU-voorstel Boerenbond teleur. Hoofdbestuurslid Pieter Verhelst: “Dat luik hadden we graag beter uitgewerkt gezien, al merkt de Commissie terecht op dat er reeds veel mogelijkheden (termijnmarkt, verzekeringen, enz.) zijn en boeren daar meer op gewezen moeten worden.” Die vaststelling strookt volgens professor Steven Van Passel (UHasselt/UAntwerpen) met de zienswijze achter het nieuwe GLB-voorstel, namelijk het bestaande instrumentarium verbeteren zodat er meer gebruik van wordt gemaakt.

Tot dat instrumentarium behoort ook een inkomensstabilisatietool die te hulp schiet bij 20 procent inkomensverlies, maar dat wordt binnen de SUFISA overleggroep niet op luid applaus onthaald. “Het werkt niet in deelsectoren waar het landbouwinkomen sterk afhankelijk is van inkomenssteun, en evenmin in deelsectoren waar het inkomen onderhevig is aan erg volatiele marktprijzen. De inzet zal beperkt zijn want wie alle andere instrumenten benut, heeft dat in principe niet nodig om voldoende ingedekt te zijn tegen inkomensschommelingen.” Wanneer het de landbouwers zelf zijn die de inkomensstabilisatietool via een sectorfonds moeten spijzen, roept het instrument nog meer weerstand op want dan komt het er in feite op neer dat de best presterende bedrijven de mindere goden overeind houden.

Vlaams parlementslid Bart Caron (Groen) maakt de bedenking dat Europa landbouw steeds meer overlevert aan de vrije markt, en zich tezelfdertijd uitput in het zoeken naar oplossingen om de fall-out van de marktwerking te verzachten. “Zou de overheid niet meer kunnen sturen in het landbouwmodel. Nu geeft het de indruk dat er geen beleid is. Men laat de markt zijn werk doen en vijlt er de scherpste kantjes van af.” Van inkomenssteun wordt bijvoorbeeld gezegd dat het geen landbouw- maar sociaal beleid is. Een deelsector als de vleesveehouderij wordt door rechtstreekse inkomenssteun en gekoppelde steun kunstmatig in het leven gehouden. De studiedienst van de Vlaamse landbouwadministratie becijferde dat het bedrijfsinkomen van een vleesveehouder voor 99 procent (!) uit Europese subsidies bestaat. “Van alle deelsectoren gaat de reconversie daar het traagst”, constateert ook professor Erik Mathijs.

Terug naar het SUFISA-project, dat met een onderzoeksbudget van vijf miljoen euro de bakens probeert te verzetten op vlak van economische duurzaamheid van land- en tuinbouw. De diepte-interviews met experten die de fruit- en suikersector door en door kennen, hebben de onderzoekers van KU Leuven en UHasselt alvast veel geleerd. Professor Mathijs geeft enkele voorbeelden: “Productdifferentiatie wint aan belang, en kan over tastbare eigenschappen gaan zoals de roodheid van een Jonagold-appel maar ook over voor de consument minder tastbare eigenschappen zoals de productiemethode.”

Als het over productdifferentiatie gaat, is de vraag wie dat wenst en wie de regie neemt. Mathijs: “Er is een spanningsveld merkbaar tussen de horizontale aanpak door coöperaties en de verticale aanpak door ketenpartners.” Duidelijk werd ook dat de ‘manoeuvreerruimte’ van een landbouwer erg productafhankelijk is. Suikerbieten vinden bijvoorbeeld geen andere afzet dan bij één van de twee Belgische suikerfabrieken. Met een appel kan de producent daarentegen veel meer wegen uit. De mate waarin een landbouwproduct door de producent zelf bewaard en verwerkt kan worden, is erg verschillend per deelsector.

De projectcoördinator vat samen: “Productie- en marktstrategieën werken op elkaar in, en hangen op hun beurt af van productspecifieke kenmerken zoals bewaarheid, differentiatie- en verwerkingsmogelijkheden. Ook kunnen ze gelinkt worden aan verschillende bedrijfsprofielen.” Dat laatste zal duidelijker worden na het afnemen van de enquête bij fruit- en suikerbietentelers. VILT zal de enquête binnenkort mee helpen verspreiden want het ambitieniveau van de onderzoekers ligt opnieuw hoog, namelijk minstens 150 respondenten bereiken in elk van beide deelsectoren.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek